Judo en de pijn die nooit over gaat.

In een eerste ontmoeting drukken mensen regelmatig het verlangen uit om een gedachte of een gevoel kwijt te raken. En ik snap dat zo goed. Maar er is een ander perspectief.

Die gedachten en gevoelens zijn ook je grootste schat, de toegangspoorten tot een groot verhaal. Ze gaan niet weg.

In plaats van ze kwijtraken kan je ze volledig aannemen, met de geschiedenis die daarbij hoort. En kan je leren ervaren dat ze horen bij wat is geweest, bij jouw verhaal.

Dan kan er lucht komen, een kleine opening, tussen je ervaringen van vroeger en de ervaringen van nu.

Dan kan je even inademen, razendsnel terugreizen naar vroeger, weer uitademen en weer terugkeren naar nu. Dan ontstaat er ruimte voor een nieuwe reactie op het nu.

Je hoort nog steeds die oude stemmen, je voelt nog steeds de oude pijn, maar je geeft ze een andere betekenis. Ze worden milder, terwijl jij sterker wordt.

De bekendste les van judo is het leren omzetten van de kracht van de tegenstander in een beweging in het voordeel van jou.

Zo kan je ook die oude pijnen inzetten voor het nu. De oude verlangens, de kwaliteiten die je vroeger nodig had in hoe je het vroeger aantrof kan je omzetten in een beweging die horen bij wie je nu bent.

Niet reactief, niet direct de oude beweging – die niet meer voor je werkt – doorzetten, maar als een judoka zet je hem om in iets dat echt werkt voor wie je nu bent.

Dit schreef ik voor de opleiding Systemisch Werken bij Phoenix Opleidingen over de pijn die nooit overgaat (met een shout-out naar Rumi):

De doden die ons leven gaven.
Een boot op ’t zand van een droog meer
de ankerketting eindelijk ontspannen.
De foto van een kind in vaders arm
daar waar het levenslang afscheid nemen begint.
De eenzaamheid van het aanvaarden
dat je geen verlosser bent.
Een kinderknuisje in je hand
die morgen alweer groter is
Een kinderknuisje dat je herinnert aan
dat wat men erft geërfd blijft.
Er is geen weg terug naar wat je constant achterlaat.
Het is de pijn die nooit en te nimmer overgaat.


Maar als die pijn toch levenslang een ongenode gast blijft,
geef hem af en toe een bezem om te boenen.
Laat hem ’s nachts een liedje zingen, in tijden van insomnia.
Laat hem geuren, kleuren en klanken onthouden.
Voor de verhalen in een winternacht.
Maar geef hem ook een bed,
een heel zacht bed om te slapen, om te rusten.
Voor de zonnige momenten dat hij uitgeput en doelloos in de weg staat.
Die lieve pijn die nooit en te nimmer overgaat.